Loes Riphagen
'Als ik diep in een project zit, zit ik in een super focus. Dan is er niets anders dan mijn boek. Ik werk in mijn atelier aan de tekeningen en ik schilder alles zo goed mogelijk. Ik experimenteer met granulatiemedium en zure gom of met gekke pigmenten en dan knipper ik een keer met mijn ogen en is het ineens midden in de nacht. Dit gevoel is magisch.'


Grote kans dat je de naam Loes Riphagen kent van de prentenboeken over Coco, het vogeltje. ‘Coco kan het!’ is het meest bekend, aangezien dat boek werd bekroond tot Prentenboek van het jaar 2021. Inmiddels heeft Loes al drie prentenboeken over deze leuke vogel gemaakt. Niet alleen ‘Coco kan het!’, maar ook ‘Coco, kijk uit!’ en ‘Coco en het gekke ding’. Maar je zou haar ook kunnen kennen van haar boeken ‘Kom mee, Kees’, ‘Het Kabouterboek’ of een wat ouder boek ‘De kusjeskrokodil’, geschreven door Jozua Douglas. Welk boek je ook van haar kent, alles is kleurrijk, positief, een tikkeltje humoristisch en bovenal eigenzinnig.
Loes Riphagen is schrijver en illustrator van prentenboeken. Ze heeft Illustratie gestudeerd aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam, waar ze toen ook woonde. Daarna woonde ze nog een tijd in Amsterdam en nu woont ze in Heerde op een heel fijn plekje in het bos, met twee kippen en een poes. Ze doet meer dan illustreren, zo schaakt ze elke dag en vindt ze het heel leuk om te sporten. Soms rent ze ook tussendoor nog even het bos in. Loes houdt het meeste van piepkleine dingen. ‘Alles wat klein is vind ik extra leuk. Ik vind het fantastisch om een havik of een uil tegen te komen. Laatst zag ik trouwens een oehoe. Echt zeer zeldzaam en zo groot! Hij zei ‘Joehoe’.’
Voor haar afstudeerproject aan de Willem de Kooning Academie verzon ze de ‘Slaapkamernachtdieren’, wat meteen haar eerste prentenboek werd. Ze stuurde haar werk naar alle uitgeverijen in Nederland in de hoop dat ze haar boek wilden uitgeven of dat ze misschien nieuwe opdrachten voor hen kon doen. Uiteindelijk was het Uitgeverij de Fontein die haar afstudeerproject ‘Slaapkamernachtdieren’ wilde uitgeven. Dat was uiteraard voor haar een geweldig moment. In 2008 verscheen dit boek. Hiernaast mocht ze het verhaal ‘Ik wil een Walvis’ (2012) van Bette Westera illustreren voor Uitgeverij Gottmer. Op deze manier rolde ze in het vak, en kreeg ze opdrachten van een aantal kanten. De eerste jaren heeft ze hiernaast veel verschillende bijbaantjes gehad. Na twee jaar kon ze rondkomen van haar tekeningen en kon ze zich volledig richten op het maken van mooie boeken.
De inspiratie komt bij Loes altijd op een andere manier. Soms floept een idee zo in haar hoofd, meestal op een moment dat ze het helemaal niet verwacht. Elk boek ontstaat dus op een andere, eigen manier: ‘Elk boek heeft zijn eigen proces. Soms begint een idee met een mooie tekening die ik heel graag wil maken. Soms met een grap. En soms door iets wat mijn dochter zegt of doet.’ Loes’ dochter is namelijk precies de doelgroep van haar boeken dus ze ziet bij haar goed welke grappen ze leuk vindt en wat haar aanspreekt. Loes geeft een voorbeeld van haar boek ‘Coco, kan het!’ Dit boek ontstond omdat ze de tekening van de voorkant heel graag wilde maken. Dit beeld leek haar een mooi beeld. Toen ze de tekening af had, zag ze dat hier een heel verhaal bij hoorde.
Alle ideeën die ze krijgt, schrijft ze in haar schetsboeken, want zoals ze zelf zegt ‘hoe klein ze ook zijn. Zo heb ik mijn eigen ‘ideeënbibliotheek’.’ Soms wordt zo’n heel klein opgeschreven zinnetje ineens een heel boek. Loes leest namelijk altijd als ze aan een nieuw project begint eerst haar schetsboeken. Dit geeft haar weer nieuwe inspiratie.
Het maken van een boek bestaat wat betreft Loes uit meerdere delen. Een project begint volgens haar altijd met een goed idee. Een idee waar ze niet van kan slapen, omdat ze zoveel zin heeft om er een boek van te maken. Er zitten altijd heel veel ideeën in haar hoofd, maar meestal vindt ze deze niet goed genoeg. Het gaat om het gevoel dat ze toch echt bij een project moet hebben. Dan weet ze dat het een goed boek wordt.
Eerst schrijft Loes alles op wat haar te binnen schiet, waarbij ze kleine schetsjes maakt. Het idee vormt zich zo helemaal vanzelf. Als ze het idee rond heeft, begint ze met het schetsen van de hoofdpersonen en dan in het bijzonder de karakters en de sfeer van het verhaal. De karakters zijn volgens Loes heel belangrijk: ‘Ze staan op iedere pagina en hoe ze eruit zien moet helemaal kloppen met hoe ze zich gedragen, wat ze doen en hoe ze bewegen. Ik werk er lange tijd aan om de karakters zo goed mogelijk te ontwikkelen.’ Daarna weet ze hoe ze eruit zien en kan ze schetsen gaan maken van de verschillende scenes. Dan gaat het pas om wat ze allemaal doen en waar het verhaal zich afspeelt. Vervolgens maakt ze een storyboard. Hier komen alle kleine schetsen van het hele boek en alle bladzijdes naast elkaar op te staan. Zo kan ze goed zien of het verhaal goed doorloopt of dat er ergens nog iets mist, of dat er een spread uit kan. Als ze zeker weet wat er allemaal moet gebeuren gaat ze de uiteindelijke pagina’s helemaal uitschetsen. En als deze eindschetsen goed zijn, trekt ze de tekeningen over op haar lichtbak en schildert ze zo mooi mogelijk met gouache, ecoline, en potloden. Ondertussen doet ze tussendoor nog testjes. Ze maakt bijvoorbeeld dezelfde tekening op meerdere manieren, om te kijken welke techniek het beste bij de sfeer van het verhaal past. Zo ontdekt ze ook waar ze het meeste zin in heeft om mee te werken.
Het proces van een boek maken, vindt Loes best wel afwisselend. Het leukste vindt ze het om de uiteindelijke tekeningen te maken. Ze zegt: ‘Als ik diep in een project zit, zit ik in een super focus. Dan is er niets anders dan mijn boek. Ik werk in mijn atelier aan de tekeningen en ik schilder alles zo goed mogelijk. Ik experimenteer met granulatiemedium en zure gom of met gekke pigmenten en dan knipper ik een keer met mijn ogen en is het ineens midden in de nacht. Dit gevoel is magisch. Wat ze ook magisch vindt en heel speciaal, is als een boek helemaal af is en als ze het boek in de winkel ziet liggen, of als ze het boek toevallig ergens tegenkomt. Nog specialer vindt ze het als ze een kind hoort die een vogel Coco noemt. Haar karakter Coco is inmiddels onder kinderen namelijk een hele bekende vogel. Er zijn ook best veel mensen die hierbij bijzondere verhalen hebben en die met haar delen, bijvoorbeeld dat haar Coco hun kind helpt of een speciaal plekje in hun hart heeft. Iets anders wat ze fantastisch vindt, is als ze hoort dat mensen kabouters in huis hebben of als ze foto’s krijgt van zelf geknutselde kabouterhuizen.
In de loop der jaren is de stijl die Loes hanteert veranderd. Zelf zegt ze daarover: ‘Als ik nu mijn eerste boeken zie dan zou ik alles anders doen. Toen ik mijn eerste boeken maakte had ik zelf nog geen kind. Inmiddels is mijn dochter Coco 7 jaar oud. (ze heet heel toevallig ook Coco). Nu zie ik veel beter wat een kind begrijpt, wat kinderen grappig vinden en wat hen bezighoudt. Dit probeer ik mee te nemen met het maken van mijn boeken. Ik kan dus veel beter rekening houden met mijn doelgroep.’ Ook geeft ze aan dat het handig is dat ze het nu ook even kan uitproberen. Als ze een idee heeft, is Coco de eerste die het hoort. Coco vult dan aan of vertelt wat er niet klopt. Dit vindt Loes heel waardevol. Haar vroegere boeken vond ze heel leuk, maar als ze deze nu voorleest aan Coco, dan merkt ze dat ze haar grappen helemaal niet begrijpt.
De stijl van Loes is wel heel herkenbaar. Ze besteedt veel tijd aan het zoeken naar de juiste kleuren zodat deze fris zijn en mooi in harmonie zijn met elkaar, want het moet goed passen bij de sfeer van het verhaal. Ook heeft ze veel humor in haar werk. Het detail in haar werk is ook wel kenmerkend. Zo geeft ze aan: ‘Als ik een boekenkast in een kabouterhuis teken dan krijgen alle boeken in de kast een titel. Ik denk dan goed na wat kabouters zouden lezen. En ik verstop altijd heel veel grapjes en losse verhaaltjes in de achtergrond. De insecten in ‘Coco kan het!’ hebben bijvoorbeeld ook hun eigen verhaallijn.’








Er is één boek dat extra bijzonder is voor Loes. ‘Het Kabouterboek’ is namelijk een boek dat ze altijd al wilde maken. Als kind was ze al veel met kabouters bezig: ‘Mijn moeder zei altijd als ik iets kwijt was: ‘Dat hebben de kabouters gedaan’.’ Ik ben opgegroeid op een boerderij in de buurt van het bos en was altijd op zoek naar aanwijzingen dat ze echt bestonden. Iedereen weet hoe een kabouter eruit ziet en er zijn veel mensen die echt geloven dat ze bestaan.’ Zo had ze een hele serieuze oom, een oom die nooit grapjes maakt, die haar vertelde dat hij een echte kabouter zag toen ze elf jaar oud was. Volgens hem zat die kabouter zat in de boom toen hij van school naar huis liep. Uiteraard geloofde ze hem, want deze oom zou nooit zoiets verzinnen. Deze gebeurtenis zette haar aan het denken: ‘Kabouters zijn over de hele wereld bekend. Het verhaal van hun bestaan leeft al eeuwen onder de mensen. Ze bestaan misschien wel echt?! Ik ben dit gaan onderzoeken. En het verhaal van mijn oom blijkt werkelijk waar. Kabouters bestaan!’ Ze had tijdens het maken van dit boek veel leuke dingen om over na te denken. Een paar voorbeelden: Wat doen Kabouters met onze spullen? Waar zou een kabouter een frisdrankdop of paperclip voor gebruiken? Wat kun je met een paardenbloem doen? En hoe zien ingangen naar een kabouterhuis eruit? Ze is er volledig in op gegaan: ‘Ik geloof er nu zelf in. Voor mij voelt het alsof ik nieuwe vrienden heb gemaakt.’
Loes heeft dit boek met ontzettend veel plezier gemaakt. Het was haar leukste project ooit en volgens haar ook het beste wat ze op dit moment kan. Ze geeft aan dat ze echt alles gegeven heeft om dit boek zo goed mogelijk te maken. Naar haar idee komt alles wat ze ooit gedaan, geleerd en gemaakt heeft samen in dit project. Je kunt gerust stellen dat dit dus een heel persoonlijk project geworden is.
Het werk van Loes valt op en kan zeker eigenzinnig en positief worden benoemd. Kenmerkend aan haar illustraties zijn naast de vrolijke kleuren en de fantasierijke wereld, de vele (vaak grappige) kleine details op de grote prenten waarbij je aandacht in de eerste plaats toch naar de grotere illustraties die het verhaal vertellen worden getrokken. Maar ook de expressie van de karakters valt op. Het zijn bijna altijd dieren die de hoofdrol spelen en in veel boeken verwerkt Loes vaak dieren die ook in andere boeken voorkomen.
Met weinig woorden en korte, maar krachtige zinnen, worden grote en kleinere verhalen verteld in één boek, waarbij de positieve, vrolijke toon overal meer dan voelbaar is, ook als het even spannend lijkt. Haar prentenboeken zijn dan niet alleen perfecte voorleesboeken, maar ook heerlijke kijk- en ontdekboeken. Elke bladzijde is een feestje voor het oog, er valt veel te zien. Je kunt er vele kanten mee op.
‘Coco kan het!’ is het meest bekende boek van Loes. Hieronder licht ik een aantal andere boeken van haar uit.

‘Coco, kijk uit!’ is het tweede avontuur van het vogeltje Coco en wel een heel bijzondere. Haast een kunstwerk waarin je allerlei schilderijen achter elkaar ziet die doorlopen op de volgende bladzijde. Dit boek is er namelijk een dik kartonboek met vele doorkijkjes. Op elke bladzijde zie je een verwijzing naar het verloop van het verhaal en wel steeds een originele. Dat spel zit subliem in elkaar. Het verhaal zelf gaat over Coco die op zoek gaat naar bloemen voor haar moeder. Een best spannende tocht, want ze kan zo maar een vos, een slang en andere wilde dieren tegenkomen, volgens haar vriendjes. Het lijkt een vrij eenvoudig verhaal door de weinige tekst, het herkenbare verhaal en de vrolijke illustraties, maar het is veel meer. Wat dit boek juist zo krachtig maakt is het samenspel van de overzichtelijke, grote illustraties, de kleine extra details en de doorkijkjes. Die versterken het verhaal waardoor kinderen in het verhaal gezogen zullen worden. De opbouw is vooral door de vormgeving erg sterk. De kleuren, de gedetailleerde tekeningen en de interactieve vorm maken dit een pareltje. Een boek dat uitnodigt tot gesprekken over dat mooie dingen echt niet altijd ver te zoeken zijn, maar juist wel dichtbij zijn!
​
Over ‘Het Kabouterboek’ heb je al wat kunnen lezen, maar dit boek valt of staat met de illustraties. En die zijn wondermooi! Je merkt aan alles dat het boek gemaakt is door dezelfde maker als de boeken over Coco, maar toch is het compleet anders. Het enige waar je de stijl van Loes aan herkent, is toch echt wel het kleurgebruik en de kleine grapjes in combinatie met de wijze waarop de personages zijn uitgewerkt. Verder oogt het meer als een soort encyclopedie en niet als een typisch voorleesverhaal. En ondanks dat is het een voorleesboek van formaat. Je ziet goed dat er heel wat uren, twee jaar maar liefst, in dit boek gestopt zijn. Paginagrote illustraties worden afgewisseld met kleine, super gedetailleerde illustraties voorzien van kleine stukjes tekst. Er valt ontzettend veel te zien in de vele illustraties. Je maakt in het boek kennis met de familie van kabouter Kik waarbij je helemaal ondergedompeld wordt in de wereld van kabouters. Eigenlijk moet je vooral ook kijken naar de kleinere verhaaltjes van de dieren in dit boek. Tip is dan ook om echt de tijd te nemen om dit boek samen te lezen. Echt een boek dat, als je echt even de tijd neemt, zorgt voor leesplezier!
​​​
'Kom mee, Kees’ is misschien nog wel mooier dan ‘Coco kan het!’ Elke plaat is prachtig en barst van hele kleine subtiele aanwijzingen. Je kunt op elke bladzijde op onderzoek uitgaan en vindt erg veel grappige én mooie details. Daarnaast past het kleurgebruik goed bij het verloop van het verhaal. Alleen die bubbels al in het water, die zijn magisch mooi. Haast filmisch. Je moet heel goed kijken wil je alles ontdekken, zelfs verwijzingen naar Coco zijn terug te vinden. Wat heel mooi is in dit boek, is het kantelpunt. Eerst heeft papa haast en ziet Kees allerlei mooie dingen, maar dat verandert na een spannende gebeurtenis. Dit boek leest heel fijn voor en de tekst laat zich makkelijk raden. De tekst vertelt eigenlijk maar een kort verhaal, maar door de kracht van de schitterende illustraties wordt het een grootser verhaal.




Eigenlijk is er al heel veel van wat ze ooit wilde, werkelijkheid geworden. Heel bijzonder is het dat er op dit moment gewerkt wordt aan de realisatie van een animatieserie van Coco. Loes werkt mee aan de achtergronden en ontwikkelt de karakters: ‘Het is zo gaaf om mijn platte vogel van het papier te zien springen en nu te zien bewegen in zijn eigen animatieserie. Echt geweldig.’
Op het moment werkt ze zelf ook aan een nieuw prentenboek. Iets helemaal nieuws, dus geen boek over Coco en ook niet iets met kabouters. Ze is er net aan begonnen, maar vindt het heel leuk om eraan te werken. Ze is van plan nog een heleboel mooie boeken te maken. Het liefst werkt ze dan ééns in de zoveel jaren heel lang aan iets heel speciaals. zoals ‘Het Kabouterboek’ waar ze twee jaar aan heeft gewerkt. Ze vindt zelf dat je zoiets niet te vaak moet doen, want dat is ongezond.